veegde
- veeg·de
vervoeging van |
---|
vegen |
veegde
- enkelvoud verleden tijd van vegen
- Ik veegde.
- Jij veegde.
- Hij, zij, het veegde.
- Ik veegde.
- ▸ ‘Mooi hè, hoe een tekst uit 1923 nog altijd zo actueel is.’ Jetfighter veegde de kruimels van haar shirt, deed haar zware rugzak weer om en vertrok in haar onnavolgbare snelle tempo.[1]
- Het woord veegde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers