veger
- ve·ger
- Naamwoord van handeling van vegen met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veger | vegers |
verkleinwoord | vegertje | vegertjes |
de veger m
- toestel om mee te vegen
- iemand die veegt
- baanveger, handveger, kruimelveger, mijnenveger, olieveger, reetveger, rolveger, schoorsteenveger, schouwveger, straatveger, zwaardveger
veger
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van veeg
- Het woord veger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "veger" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ veger op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be