Een straatveger aan het werk (1951)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • straat·ve·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord straatveger straatvegers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de straatvegerm

  1. iemand die voor zijn beroep de straten schoonmaakt
  2. bezem waarmee de straat geveegd kan worden
  3. familie vissen de Lethrinidae

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen