1. Een rolveger.
  • rol·ve·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord rolveger rolvegers
verkleinwoord

de rolvegerm

  1. (huishouden) apparaat op wieltjes en rondraaiende borstels waarmee men kruimels kan opvegen
    • Het oproepen van die hele speciale sfeer, daar gaat het om, en op de een of andere manier verwordt het hier in Nederland altijd tot een veredelde braderie. Wij zijn wellicht te veel kooplui en proberen tussen de kerstbedrijven door nog snel een komkommersnijder, rolveger of pallet met kattenvoer aan de man te brengen. En dat verbreekt de magie. Een en al kerst moet het zijn, en dan het liefst in de hele stad! [2] 
    • ‘Willie!’ riep Miss Lucia terwijl ze met de zoutvaatjes de kamer binnenkwam. ‘In hemelsnaam, hou het blik onder de schuier, anders belanden alle kruimels op het kleed. Ik ben in de afgelopen week wel vier keer met de rolveger over het kleed gegaan en ik ga het niet nog eens doen.’ [3] 
82 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Telegraaf MARJOLEIN SCHIPPER 15 nov. 2014 Kerstmarkten: liever over de grens
  3. NRC Tirade. Jaargang 57 (nrs. 447-451) Flannery O'Connor De oogst
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be