• reet·ve·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord reetveger reetvegers
verkleinwoord reetvegertje reetvegertjes

de reetvegerm

  1. (beroep) (historisch) persoon wiens werk het is om de rails voor de paardentram schoon te houden
    • Een reetveger was iemand die de rails van de paardetram schoonmaakte: hij verwijderde dagelijks de ontlasting van de paarden en andere rommel uit de rails, zodat de trams onbelemmerd konden blijven rijden. [2]
  2. (scheldwoord) homoseksuele man
    • Tot nu toe ben jij degenene [sic!] (…) die aan het tieren en redeloos aan het schelden bent. Van flikker tot reetveger. Heb je nog meer scheldwoorden? [3]