uitschieten
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: uitschieten (hulp, bestand)
Woordafbreking
- uit·schie·ten
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit en schieten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitschieten |
schoot uit |
uitgeschoten |
klasse 2 | volledig |
Werkwoord
uitschieten [1]
- onovergankelijk een onbedoelde plotselinge beweging maken
- (figuurlijk) onovergankelijk heftig uitvallen
- (scheepvaart) (van de wind) plotseling harder worden
- (plantkunde) uitlopen, spruiten
- (voetbal) overgankelijk (de bal) het veld intrappen
- overgankelijk door schieten wegnemen
- overgankelijk naar buiten gooien, vieren
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
4. uitlopen, uitspruiten
Gangbaarheid
- Het woord uitschieten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitschieten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be