• sprui·ten
  • In de betekenis van ‘loten vormen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spruiten
sproot
gesproten
klasse 2 volledig

spruiten

  1. ergatief loten vormen
  2. ergatief ~ uit: voortkomen of voortvloeien uit
    • Dit spruit uit zijn verlangen beroemd te worden. 

de spruitenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spruit
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]