• uit·val·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitvallen
viel uit
uitgevallen
klasse 7 volledig

uitvallen

  1. ergatief niet langer functioneren
    • De zender is opeens uitgevallen. 
  2. ergatief verliezen van haar, naalden, bloembladen enz
    • De kerstboom is al erg uitgevallen en kan beter maar opgeruimd worden. 
  3. ergatief niet doorgaan van iets dat vooraf gepland stond
    • Ik had vandaag eigenlijk zes lessen, maar één is er uitgevallen. 
  4. ergatief in naar iemand ~: zich heftig en driftig naar iemand uiten, gedragen
     De zes partijen zijn in het RTL-verkiezingsdebat een aantal keer stevig met elkaar in botsing gekomen. D66-leider Kaag viel uit naar PVV-leider Wilders over discriminatie en Zwarte Piet.[1]
  5. koppelwerkwoord uiteindelijk worden
    • De taart is een beetje groot uitgevallen, maar het komt wel op. 
     Daarmee is de straf zwaarder uitgevallen dan de rechtbank in juni oordeelde.[2]
     Het gerechtshof in Amsterdam heeft Keith Bakker woensdag in hoger beroep veroordeeld tot achttien maanden cel voor het verkrachten van een minderjarig meisje. Het OM eiste eind juni zes jaar cel en tbs met dwangverpleging, maar de straf viel fors lager uit. Volgens het hof is bewijs voor dwang in de relatie niet gevonden.[3]

de uitvallenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord uitval
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1.   Weblink bron “Pittig RTL-debat over klimaat, discriminatie en corona, maar zonder 'gamechanger'” (1 maart 2021) op nos.nl
  2.   Weblink bron
    Jop van Kempen
    “Opnieuw 14 jaar voor doden Roderick Leta maar met extra toezicht” (19 februari 2021) op parool.nl  
  3.   Weblink bron “Voormalige verslavingsgoeroe Keith Bakker krijgt fors lagere straf in hoger beroep” (13 jul 2022), NU.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be