uitbotten
- uit·bot·ten
uitbotten [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitbotten |
botte uit |
uitgebot |
zwak -t | volledig |
- weer beginnen te groeien van bomen en struiken na de winter
- In een grote bak branden de kaarsjes. Op een standaard ligt de Bijbel, opengeslagen bij Lukas 21: „Hij vertelde hun een gelijkenis. Kijk naar de vijgenboom of naar een andere boom. Zodra u ze ziet uitbotten, weet u vanzelf dat de zomer in aantocht is.” [3]
- Natuurliefhebbers bloeien op nu allerlei bloemen en planten gaan uitbotten. [4]
- volwassen worden; tot bloei komen
- Die strip is een commercieel succes, en daar doet gemor onder traditionele liefhebbers niet aan af. Striphistoricus Hans Matla zei toentertijd dat Willy Vandersteen zich in zijn graf zou omdraaien. Voor iedereen die nu treurt om de veranderingen is er één troost: zelfs nu Wiske uitbot tot jonge vrouw zwaait ze nog met haar lappenpop Schanulleke. [5]
- [1] ontspruiten, uitkomen, uitlopen
- [2] ontluiken
- Het woord uitbotten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitbotten" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ uitbotten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad Jan van ’t Hul 11-12-2013 Broederenkerk Deventer gerestaureerd
- ↑ Reformatorisch Dagblad 23-12-2015 Minder griep, meer muggen door warm weer
- ↑ NRC Ron Rijghard 17 mei 2017 Suske en Wiske en de Dwingende Doelgroep
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be