ontluiken
- ont·lui·ken
- In de betekenis van ‘(zich) ontsluiten’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
- afgeleid van luiken met het voorvoegsel ont-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontluiken |
ontlook |
ontloken |
klasse 2 | volledig |
ontluiken
- ergatief het opengaan van knoppen.
- De kersenbloesem ontlook en veranderde de eenvoudige laan in een opzienbarend schouwtoneel.
- Het woord ontluiken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontluiken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "ontluiken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be