• uit·bar·sting
enkelvoud meervoud
naamwoord uitbarsting uitbarstingen
verkleinwoord uitbarstinkje uitbarstinkjes

de uitbarstingv

  1. een plotselinge, felle uiting
    • Een uitbarsting was te verwachten, hij werd door iedereen gepest. 
     Ik kan niet alles letterlijk reproduceren en ik moet toegeven dat ik ook niet alles verstond, omdat ik niet was voorbereid op deze uitbarsting van Franse poëzie, maar ik verstond genoeg om te begrijpen dat het ging om een feministische visie op drie verlaten vrouwen uit de mythologie, Nausica, Medea en Dido, die volgens mij werden samengesmolten tot één modern personage in de gedaante van een zwerfster in de metro van Parijs, maar voor het laatste deel van deze interpretatie moet ik gezien de particuliere metaforiek een slag om de arm houden.[1]
     'Dat was een vreemde uitbarsting,'zei vaandrig Karl.[2]
  2. het uitstoten van gassen, rook en lava door een vulkaan
    • De uitbarsting van de vulkaan op IJsland was niet voorzien. 
  • in huilen, tranen, lachen etc. uitbarsten
  • op uitbarsten staan, bloemknoppen, zweren etc.
  • ergens uitbarsten, woning, kleren etc.
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 31
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be