• ut·brudd
  • Afkomstig van het Noorse woord  utbryte ww  met het voorvoegsel ut-
Naar frequentie 13141
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   utbrudd     utbruddet     utbrudd     utbrudda
utbruddene  
genitief   utbrudds     utbruddets     utbrudds     utbruddas
utbruddenes  

utbrudd, o

  1. uitbraak (ziekte, oorlog, gevangenis)
  2. (geologie) eruptie, uitbarsting (vulkaan)
    «Vulkanutbruddet fra Grimsvötn er større enn utbruddet fra Eyjafjallajökull i fjor.»
    De vulkaanuitbarsting van de Grímsvötn is groter dan de uitbarsting van de Eyjafjallajökull vorig jaar.
  3. uitval, uitbarsting (gevoel)
  4. (sport) ontsnapping
  • [1]: utbruddet av en sykdom
een uitbraak van een ziekte
  • [2]: freatisk utbrudd
een freatische eruptie
  • [2]: limnisk utbrudd
een limnische uitbarsting

utbrudd

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van utbrudd