• erup·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitbarsting’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
  • afgeleid van het Franse éruption of daarvoor van het Latijnse 'eruptio'
enkelvoud meervoud
naamwoord eruptie erupties
verkleinwoord

de eruptiev

  1. plotselinge, felle uiting
  2. (geologie) het uitstoten van gassen, rook en lava door een vulkaan
    • De energie die bij de plinische eruptie van de Tambora in 1815 vrijkwam was gelijk aan 34.000 megaton TNT of 1700 atoombommen van het type Hiroshima (20.000 kiloton) [2] 
     In mei 1980 was Mt. St. Helens nog uitgebarsten, een van de grootste vulkanische erupties uit de geschiedenis van de Verenigde Staten, waarbij een groot deel van de berg instortte.[3]
  3. (medisch) plotselinge huiduitslag
96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]