tweehonderdzevenenveertig

       
0 2 4 7
tweehonderdzevenenveertig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·ze·ven·en·veer·tig

tweehonderdzevenenveertig

  1. "247", het getal tussen tweehonderdzesenveertig en tweehonderdachtenveertig, tweehonderd plus zevenenveertig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdzevenenveertig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdzevenenveertig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdzevenenveertig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdzevenenveertig tweehonderdzevenenveertigs
verkleinwoord tweehonderdzevenenveertigje tweehonderdzevenenveertigjes

de tweehonderdzevenenveertigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 247 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdzevenenveertig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdzevenenveertigmv

  1. groep van 247 eenheden
    • Die tweehonderdzevenenveertig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.