tweehonderdzesenvijftig

       
0 2 5 6
tweehonderdzesenvijftig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·zes·en·vijf·tig

tweehonderdzesenvijftig

  1. "256", het getal tussen tweehonderdvijfenvijftig en tweehonderdzevenenvijftig, tweehonderd plus zesenvijftig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdzesenvijftig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdzesenvijftig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdzesenvijftig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdzesenvijftig tweehonderdzesenvijftigs
verkleinwoord tweehonderdzesenvijftigje tweehonderdzesenvijftigjes

de tweehonderdzesenvijftigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 256 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdzesenvijftig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdzesenvijftigmv

  1. groep van 256 eenheden
    • Die tweehonderdzesenvijftig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.