tweehonderdzesentachtig

       
0 2 8 6
tweehonderdzesentachtig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·zes·en·tach·tig

tweehonderdzesentachtig

  1. "286", het getal tussen tweehonderdvijfentachtig en tweehonderdzevenentachtig, tweehonderd plus zesentachtig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdzesentachtig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdzesentachtig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdzesentachtig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdzesentachtig tweehonderdzesentachtigs
verkleinwoord tweehonderdzesentachtigje tweehonderdzesentachtigjes

de tweehonderdzesentachtigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 286 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdzesentachtig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdzesentachtigmv

  1. groep van 286 eenheden
    • Die tweehonderdzesentachtig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.