tweehonderdvierenzeventig

       
0 2 7 4
tweehonderdvierenzeventig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·vier·en·ze·ven·tig

tweehonderdvierenzeventig

  1. "274", het getal tussen tweehonderddrieënzeventig en tweehonderdvijfenzeventig, tweehonderd plus vierenzeventig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdvierenzeventig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdvierenzeventig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdvierenzeventig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdvierenzeventig tweehonderdvierenzeventigs
verkleinwoord tweehonderdvierenzeventigje tweehonderdvierenzeventigjes

de tweehonderdvierenzeventigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 274 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdvierenzeventig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdvierenzeventigmv

  1. groep van 274 eenheden
    • Die tweehonderdvierenzeventig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.