0 2 0 4
tweehonderdvier,
op een abacus
  • twee·hon·derd·vier

tweehonderdvier

  1. "204", het getal tussen tweehonderddrie en tweehonderdvijf, tweehonderd plus vier
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdvier euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdvier van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdvier" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdvier tweehonderdviers
verkleinwoord tweehonderdviertje tweehonderdviertjes

de tweehonderdvierv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 204 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdvier opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdviermv

  1. groep van 204 eenheden
    • Die tweehonderdvier kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.