tweehonderdnegenentachtig

       
0 2 8 9
tweehonderdnegenentachtig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·ne·gen·en·tach·tig

tweehonderdnegenentachtig

  1. "289", het getal tussen tweehonderdachtentachtig en tweehonderdnegentig, tweehonderd plus negenentachtig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdnegenentachtig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdnegenentachtig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdnegenentachtig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdnegenentachtig tweehonderdnegenentachtigs
verkleinwoord tweehonderdnegenentachtigje tweehonderdnegenentachtigjes

de tweehonderdnegenentachtigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 289 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdnegenentachtig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdnegenentachtigmv

  1. groep van 289 eenheden
    • Die tweehonderdnegenentachtig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.