tweehonderdachtentachtig

       
0 2 8 8
tweehonderdachtentachtig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·acht·en·tach·tig

tweehonderdachtentachtig

  1. "288", het getal tussen tweehonderdzevenentachtig en tweehonderdnegenentachtig, tweehonderd plus achtentachtig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderdachtentachtig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderdachtentachtig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderdachtentachtig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderdachtentachtig tweehonderdachtentachtigs
verkleinwoord tweehonderdachtentachtigje tweehonderdachtentachtigjes

de tweehonderdachtentachtigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 288 is aangeduid
    • Als jij tweehonderdachtentachtig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderdachtentachtigmv

  1. groep van 288 eenheden
    • Die tweehonderdachtentachtig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.