tweehonderddrieënnegentig

       
0 2 9 3
tweehonderddrieënnegentig,
op een abacus
  • twee·hon·derd·drieën·ne·gen·tig, twee·hon·derd·drie·en·ne·gen·tig

tweehonderddrieënnegentig

  1. "293", het getal tussen tweehonderdtweeënnegentig en tweehonderdvierennegentig, tweehonderd plus drieënnegentig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen tweehonderddrieënnegentig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer tweehonderddrieënnegentig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "tweehonderddrieënnegentig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord tweehonderddrieënnegentig tweehonderddrieënnegentigs
verkleinwoord tweehonderddrieënnegentigje tweehonderddrieënnegentigjes

de tweehonderddrieënnegentigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 293 is aangeduid
    • Als jij tweehonderddrieënnegentig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de tweehonderddrieënnegentigmv

  1. groep van 293 eenheden
    • Die tweehonderddrieënnegentig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.