Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: tra's
  • tras
enkelvoud meervoud
naamwoord tras [3]: trassen
verkleinwoord - -

[A] tras m / o

  1. (materiaalkunde) gemalen tufsteen, kan aan cement en beton worden toegevoegd
  2. (bouwkunde) cement waaraan gemalen tufsteen aan is toegevoegd
  3. iets dat is gemaakt met cement of beton waaraan tras is toegevoegd
enkelvoud meervoud
naamwoord tras -
verkleinwoord - -

[B] de trasm

  1. (landbouw) uitgeperst suikerriet
  2. (landbouw) afgehakte bladeren van suikerriet
vervoeging van
trassen

tras

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
    • Ik tras. 
  2. gebiedende wijs van trassen
    • Tras! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
    • Tras je? 
27 % van de Nederlanders;
21 % van de Vlamingen.[6]


  • tras

tras

  1. na, achter
  2. achterna