tras
Niet te verwarren met: tra's |
- tras
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gemalen tufsteen’ voor het eerst aangetroffen in 1516 [1]
- [A] van Oudfrans terrace [2][3]
- [B] van Engels trash "afval" [4][5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tras | [3]: trassen |
verkleinwoord | - | - |
- (materiaalkunde) gemalen tufsteen, kan aan cement en beton worden toegevoegd
- (bouwkunde) cement waaraan gemalen tufsteen aan is toegevoegd
- iets dat is gemaakt met cement of beton waaraan tras is toegevoegd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tras | - |
verkleinwoord | - | - |
[B] de tras m
- [2] bastaardtras
vervoeging van |
---|
trassen |
tras
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
- Ik tras.
- gebiedende wijs van trassen
- Tras!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trassen
- Tras je?
- Het woord tras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tras" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tras" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tras op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tras op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /tɾas/
- tras
tras
- [1] detrás