• ste·ri·li·se·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vrijmaken van ziektekiemen’ voor het eerst aangetroffen in 1904 [1]
  • afgeleid van het Franse stériliser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
steriliseren
steriliseerde
gesteriliseerd
zwak -d volledig

steriliseren

  1. overgankelijk, (medisch) gericht doden van micro-organismen op een oppervlak totdat de kans dat dergelijke organismen nog levend op het oppervlak aangetroffen worden, kleiner is dan 1 op een miljoen
  2. overgankelijk, (medisch) onvruchtbaar maken
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]