sprokkelmaand
- Geluid: sprokkelmaand (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsprɔkəlmant/
- sprok·kel·maand
- In de betekenis van ‘februari’ voor het eerst aangetroffen in 1298 [1]
- uit Middelnederlands sporkelmaent, dat verwijst naar Latijn spurcalia, winterfeesten die door de kerk als smerig en zedeloos (Latijn: spurcus) werden beschouwd; metathesis wellicht onder invloed van sprokkelen (volksetymologie)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sprokkelmaand | sprokkelmaanden |
verkleinwoord | sprokkelmaandje | sprokkelmaandjes |
- tweede maand van het kalenderjaar
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord sprokkelmaand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "sprokkelmaand" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sprokkelmaand op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Noel Chomel, M.; vert.: J.L. Schuer & A.H. WesterhofHuishoudelyk woordboek, Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden, Met verscheiden wisse en beproefde middelen (1743) S. Luchtmans/H. Uytwerf, Leiden/Amsterdam; p. 532; geraadpleegd 2015-06-21