Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sneeuw·hoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwhoen sneeuwhoenderen
sneeuwhoenders
sneeuwhoenen
verkleinwoord sneeuwhoendertje
sneeuwhoentje
sneeuwhoendertjes
sneeuwhoentjes

Zelfstandig naamwoord

het sneeuwhoeno

  1. (hoendervogels) patrijsachtige vogel uit koude streken, die in de zomer een bruinig en in de winter wit verenkleed heeft, Lagopus mutus  
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen