[1] verschillende snavels.
  • sna·vel
enkelvoud meervoud
naamwoord snavel snavels
verkleinwoord snaveltje snaveltjes

de snavelm

  1. (zoötomie) bek van een vogel of schildpad
    • De snavel van de kluut buigt enigszins omhoog. 
  2. (dysfemisme) mond
    • Hou je snavel! 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


snavel

  1. Australisch (schertsend) gekscherend stelen, inpikken
    «Then he missed his silk handkerchief. "Ghost!" he said, breathing heavily. "Mag's snavelled it!.."»
    Toen miste hij zijn zijden zakdoek. "Geest!" zij hij, zwaar ademend. "Mag heeft het afgepakt!.." [1]
  1. p. 42 Bush studies. Barbara Baynton, Published 2004, Kessinger Publishing.ISBN 1419111299