snavel
- sna·vel
- van Middelnederlands snavel "snuit", in de betekenis van ‘vogelbek’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snavel | snavels |
verkleinwoord | snaveltje | snaveltjes |
de snavel m
- (zoötomie) bek van een vogel of schildpad
- De snavel van de kluut buigt enigszins omhoog.
- (dysfemisme) mond
- Hou je snavel!
|
1. bek van een vogel of schildpad
- Het woord snavel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snavel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "snavel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
snavel
- Australisch (schertsend) gekscherend stelen, inpikken
- «Then he missed his silk handkerchief. "Ghost!" he said, breathing heavily. "Mag's snavelled it!.."»
- Toen miste hij zijn zijden zakdoek. "Geest!" zij hij, zwaar ademend. "Mag heeft het afgepakt!.." [1]
- «Then he missed his silk handkerchief. "Ghost!" he said, breathing heavily. "Mag's snavelled it!.."»
- ↑ p. 42 Bush studies. Barbara Baynton, Published 2004, Kessinger Publishing.ISBN 1419111299