bill
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bill | bills |
bill
- biljet, briefje
- «He gave me a bill of five dollars and two quarters back.»
- Hij gaf me een briefje van vijf dollar en twee munten van vijfentwintig cent terug.
- «He gave me a bill of five dollars and two quarters back.»
- wetsontwerp
- «The Senate was voting on a simulus bill for the ailing economy.»
- De Senaat stemde over een wetsontwerp met stimulerende maatregelen voor de zwakke economie.
- «The Senate was voting on a simulus bill for the ailing economy.»
- rekening
- «I received another medical bill this morning.»
- Ik kreeg vanmorgen weer een rekening met ziektekosten.
- «I received another medical bill this morning.»