becco
- bec·co
enkelvoud | meervoud |
---|---|
becco | becchi |
becco m
- (zoötomie) snavel
- (dysfemisme) bek, snavel, snater
- «chiudi il becco!»
- hou je bek!
- «chiudi il becco!»
- (techniek) gasbrander
- (dierkunde) bok
- (figuurlijk) hoorndrager, bedrogen echtgenoot
- [1] rostro
- ecco fatto il becco all'oca!
klaar is Kees!
- mettere il becco in qualcosa
zich ergens mee bemoeien
- non avere il becco di un quattrino
geen rooie duit hebben
- restare a becco asciutto
met lege handen blijven staan