snater
- sna·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snater | snaters |
verkleinwoord | snatertje | snatertjes |
de snater m
- (pejoratief) mond waar teveel en te luid geluid uitkomt
- Hou je snater!
vervoeging van |
---|
snateren |
snater
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snateren
- Ik snater.
- gebiedende wijs van snateren
- Snater!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snateren
- Snater je?
- Het woord snater staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snater" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be