• sna·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord snater snaters
verkleinwoord snatertje snatertjes

de snaterm

  1. (pejoratief) mond waar teveel en te luid geluid uitkomt
    • Hou je snater! 
vervoeging van
snateren

snater

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snateren
    • Ik snater. 
  2. gebiedende wijs van snateren
    • Snater! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snateren
    • Snater je? 
93 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be