• sjov
Naar frequentie 1757
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sjov sjovere sjovest
o enkelvoud sjovt
meervoud sjove
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
sjove sjovere sjoveste

sjov

  1. grappig, lollig
  2. komiek, komisch
  3. interessant
  • på den fede sjove måde
buitengewoon leuk, op de coole grappige manier (vaak over iets dat anders als negatief zou worden ervaren)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sjov     o: sjoven
o: sjovet  
  - - -     - - -  
genitief   sjovs     o: sjovens
o: sjovets  
  - - -     - - -  

sjov, g / o, geen meervoud

  1. grap, plezier, pret
  2. drukte, herrie
  3. geploeter, gezwoog
  • [1]: for sjov / for sjovs skyld
voor de lol (alleen voor entertainment - zonder tegenprestatie)
  • [1]: i sjov
in alle vriendelijkheid (letterlijk: in de lol)
  • [1]: lave sjov med nogen
zich vrolijk maken over iemand
  • [1]: sjov i gaden
feestelijke en onderhoudende afleiding of manier van leven (letterlijk: plezier op straat)