• sjouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sjouw sjouwen
verkleinwoord

de sjouwm

  1. zware last om te verplaatsen
     Grace verkoopt gehaakte beddenspreien in Juba. Na een reis van vier dagen kwam ze in Juba aan, de hoofdstad van Zuid-Soedan: eerst vanuit haar woonplaats Kampala in één nacht naar Kenia waar ze de dekkleden kocht, toen met haar zakken handelswaar op sjouw terug naar de Oegandese hoofdstad Kampala en vandaar in twee dagen naar Juba.[4]
  2. (metonymisch) grote inspanning
     En waar verschonen twee vaders hun kind? Of de man die op zijn ‘papadag’ in zijn eentje met de baby op sjouw is?[5]
  3. (scheepvaart) gedeeltelijk in opgerolde staat vastgesnoerde vlag, gehesen als signaal dat hulp gewenst is
  • [2] op sjouw
    geruime tijd onderweg om iets te doen
  • [3] in sjouw
    gehesen in deeld opgerolde staat
vervoeging van
sjouwen

sjouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sjouwen
    • Ik sjouw. 
  2. gebiedende wijs van sjouwen
    • Sjouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sjouwen
    • Sjouw je? 
     Sjouw je rommel maar alleen.[6]
89 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. sjouw op website: Etymologiebank.nl
  4.   Weblink bron
    Koert Lindijer
    “Ook in Juba kun je spreien slijten” (7 juni 2008) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Suzanne van den Eynden
    “Luiers verschonen ontspringt de emancipatoire dans nog” (12 augustus 2017) op nrc.nl  
  6.   Weblink bron
    Marten Toonder
    “Heer Bommel en de wisselschat” (28 maart 1997) op nrc.nl  
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be