• pret
  • In de betekenis van ‘plezier’ voor het eerst aangetroffen in 1600 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pret -
verkleinwoord pretje pretjes

de pretv / m

  1. een genoeglijke en vrolijke ervaring
    • De kinderen hadden dikke pret in de verse sneeuw. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


pret

  1. tegenop


pret

  1. prei