geploeter

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  geploeter    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ge·ploe·ter

Woordherkomst en -opbouw

• Naamwoord van handeling van ploeteren met het voorvoegsel ge-

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	geploeter
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het geploeter o

1. moeizame, uitputtende bezigheid

   • Ignatieff was in het verleden hoogleraar mensenrechten in Harvard. Het moet voor hem onthullend zijn geweest dat het begrip 'mensenrechten'voor zijn gesprekspartners niets betekende. Er is niemand die zijn of haar dagelijkse morele geploeter met mensenrechten verbindt. 
   • Acht gulden salaris kreeg ik voor m'n geploeter en ik moest dat geld meteen thuis afleveren. Daar snapte ik toen niks van. Nu wel. Ze hadden het gewoon nodig voor het gezin. Maar ik miste alle motivatie in de fabriek. Ik kon altijd goed leren. De meester van de lagere school heeft bij mijn ouders de deur platgelopen om te vragen om ik door mocht leren. Dat mocht niet. Ik heb mezelf later ontwikkeld door het lezen van heel veel boeken. 

Synoniemen

• gedoe, gepieker, gezwoeg, gesjouw

Vertalingen

    1. moeizame, uitputtende bezigheid   

Engels: efforts (en), toil (en), drudgery (en)

Spaans: afán (es) m, diligencias (es) v mv, sudor (es) m

Gangbaarheid

• Het woord geploeter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geploeter" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
98 %	van de Vlamingen.