gepieker
- ge·pie·ker
- Naamwoord van handeling van piekeren met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gepieker | |
verkleinwoord |
het gepieker o
- het aanhoudend denken over iets dat niet leuk is en waarvoor ook geen oplossing voor is
- Al dat gepieker zal je niets helpen.
- We piekeren teveel, zegt Sidi Larbi Cherkaoui in Fractus V. En dat is slecht voor ons. Daarom gaan we nog meer piekeren, over ons eigen gepieker. En dat is stom van ons. Dus uiteindelijk piekeren we omdat we piekeren omdat we piekeren. De remedie: ophouden met denken. Breken, loslaten. Dat schept ruimte en vrijheid om jezelf te worden.[2]
- Het woord gepieker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gepieker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Francine van der Wiel 12 september 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be