• pie·ke·ren
  • Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘peinzen’ voor het eerst aangetroffen in 1887 [1]
  • Afkomstig van het Arabische fikr (nadenken) via het Indonesische pikr.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
piekeren
piekerde
gepiekerd
zwak -d volledig

piekeren

  1. inergatief langdurig en bezorgd nadenken
    • Tijdelijk stoppen met piekeren gaat meestal het beste door iets ontspannends te doen. 
  • piekeren over
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]