schakelen
- scha·ke·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schakelen /'sxakələ(n)/ |
schakelde /'sxakəldə/ |
geschakeld /ge'sxakəld/ |
zwak -d | volledig |
schakelen
- een verbinding tot stand brengen
- Hij schakelde van het eerste naar het tweede net.
- aaneenschakelen, aanschakelen, afschakelen, doorschakelen, gelijkschakelen, inschakelen, omschakelen, opschakelen, overschakelen, terugschakelen, uitschakelen
|
1. een verbinding tot stand brengen
- Het woord schakelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schakelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be