• af·scha·ke·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afschakelen
schakelde af
afgeschakeld
zwak -d volledig

afschakelen

  1. overgankelijk loskoppelen van het elektriciteitsnet, andere stroombron, het internet e.d.
    • De machine werd uit voorzorg afgeschakeld alvorens reparaties uit te voeren. 
  2. overgankelijk overdrachtelijk buitenspel zetten