• shift
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ploegendienst, ploeg’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord shift shifts
verkleinwoord shiftje shiftjes

de shiftm

  1. (bedrijfskunde) ploeg van een ploegendienst
    • Initiatiefnemer Katja Heinrich, eigenaar van een evenementenbureau, wilde het jaar beginnen „met iets leuks voor zichzelf”. Het aanvankelijke idee was om het café maar één dag te openen. Omdat de kaarten (met hondje 5 euro en zonder hondje 10 euro) binnen een dag waren uitverkocht, is het evenement uitgebreid naar drie dagen, twee shifts per dag. Per shift van drie uur zijn telkens zo’n vijftig mensen aanwezig en dribbelen er zo’n dertig rimpelige hondjes rond.[3] 
    • Kantoorwerkers en thuiswerkers werkten als team onder dezelfde manager. Ze werkten dezelfde shift en werden gelijk beloond. Het enige verschil was dus de locatie waarin zij hun werk verrichtten.[4] 
  2. (informatica) toets op het computertoetsenbord waardoor o.a. hoofdletters kunnen worden getypt
    • Druk op de shift. 
  3. verandering of verplaatsing van de ene naar de andere plaats of toestand
    • In een brief aan de Europese Commissie waarschuwde de ACEA vorig jaar al voor extra CO2-uitstoot als gevolg van de verschuiving van diesel naar benzine, ook toen zonder één enkele verwijzing naar de eigen verantwoordelijkheid voor die shift.[5] 
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


enkelvoud meervoud
shift shifts

shift

  1. verplaatsing, verschuiving
  2. (bedrijfskunde) ploegendienst, shift [1]
vervoeging
onbepaalde wijs to  shift 
he/she/it  shifts 
verleden tijd  shifted 
voltooid
deelwoord
 shifted 
onvoltooid
deelwoord
 shifting 
gebiedende wijs  shift 

shift

  1. onovergankelijk van plaats veranderen
  2. overgankelijk verplaatsen, verschuiven
  3. overgankelijk omvormen, transformeren