• uit·scha·ke·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitschakelen
schakelde uit
uitgeschakeld
zwak -d volledig

uitschakelen

  1. overgankelijk buiten competitie stellen
    • Onze ploeg werd pas in de finale uitgeschakeld. 
  2. overgankelijk deactiveren
    • Het toestel was al uitgeschakeld. 
    • ,,Twee keer per week moeten we het pretpark afsluiten, zegt Verkammen. ,,Dan moeten we verloren voorwerpen verzamelen, parkeerjetons uitdelen, de muziekinstallaties uitschakelen en de bezoekers het park uitloodsen. Voor rolstoelgebruikers kunnen de draaideuren wel eens gevaarlijk zijn. [1] 
  3. onschadelijk maken
     Dit is een merkwaardige uitvinding die door middel van uv-licht alle parasieten en bacteriën in het water binnen negentig seconden uitschakelt.[2]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. De Standaard 05 JULI 2006 (vgd) WIE WERKT ER. De controleurs aan de ingang van Bobbejaanland
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be