cambiar
- cam·biar
cambiar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cambiar |
cambiaba |
cambiado |
volledig |
- onovergankelijk veranderen, anders worden
- omslaan (van het weer)
- schakelen (van auto)
- overgankelijk ruilen, omruilen
- wisselen, uitwisselen, verwisselen
- verplaatsen, verzetten
- [1] modificar
- [4] canjear
- [5] intercambiar