verzetten
- ver·zet·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verzetten |
verzette |
verzet |
zwak -t | volledig |
verzetten
- wederkerend zich ~ tegen: weerstand bieden aan iets
- Zij verzetten zich danig tegen de overvallers.
- overgankelijk van de ene op de andere plaats zetten
- Hij verzette zijn koning om schaak te voorkomen.
- ▸ Wat moest ik doen als er ’s nachts onverwacht toch iemand langs zou komen rijden? Ik kroop mijn tent uit en verzette nogmaals alle haringen om zo nog minder in de weg te staan.[1]
- inergatief werk ~ veel aan het arbeidsproces bijdragen
- Hij heeft altijd veel werk verzet.
- (scheepvaart) een zijdelingse beweging maken
1. weerstand bieden aan iets
de verzetten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord verzet
vervoeging van |
---|
verzetten |
verzetten
- meervoud verleden tijd van verzetten
- Wij verzetten.
- Jullie verzetten.
- Zij verzetten.
- Wij verzetten.
- Het woord verzetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verzetten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be