• gie·ren
  • In de betekenis van ‘(scherp) geluid maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
  • In de betekenis van ‘heen en weer gaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1627 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gieren
gierde
gegierd
zwak -d volledig

gieren

  1. een fluitend geluid maken, door een harde wind of krachtige ademhaling
    • Buiten giert de wind door de takken. 
     Frédéric Talbi haalt het wel, al gieren de longen lang na.[2]
     Toen ik voor de laatste keer mijn tent in de gierende wind en sneeuw opzette, trok ik al mijn natte kleren uit en kroop naakt mijn slaapzak in om weer op temperatuur te komen.[3]
  2. hard lachen
    • Hij giert van het lachen. 
  3. heel snel rond gaan
    • Ik voelde de adrenaline door mijn lichaam gieren. 
    • Zenuwen gieren door mijn keel. 
     De adrenaline gierde door mijn lijf omdat, na meer dan een jaar voorbereiding, mijn trektocht van Mexico naar Canada eindelijk begon.[3]
  4. (luchtvaart) een draaiende beweging rond de verticale as maken.
  5. (scheepvaart) een draaiende beweging rond de verticale as maken.
  • lachen, gieren en brullen geblazen

de gierenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gier
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. 1,0 1,1 "gieren" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  3. 3,0 3,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be