gierde
- gier·de
vervoeging van |
---|
gieren |
gierde
- enkelvoud verleden tijd van gieren
- Ik gierde.
- Jij gierde.
- Hij, zij, het gierde.
- Ik gierde.
- ▸ De adrenaline gierde door mijn lijf omdat, na meer dan een jaar voorbereiding, mijn trektocht van Mexico naar Canada eindelijk begon.[1]
- Het woord gierde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers