• sa·lie
enkelvoud meervoud
naamwoord salie -
verkleinwoord - -

[A] de saliev / m

  1. (plantkunde) benaming voor planten en struiken uit het geslacht Salvia  
    • Er bestaan verschillende soorten salie. De meest robuuste soorten hiervan zijn de gewone, de breedbladige en de geelgroene salie. [4]
    1. benaming voor de echte salie, Salvia officinalis  , gebruikt als geneesmiddel en om voedsel te kruiden
      (wikidata: salie  )
      • Achter zijn huis zaait hij onder andere sterrekers en salie. [5]
  2. (kruid) gedroogde stukjes van de echte salie, gebruikt om voedsel te kruiden
    • Veel Toscaanse producten maken deel uit van het dagelijkse menu in veel Vlaamse huishoudens door het gebruik van olijfolie, verse kruiden als koningskruid, salie en bernagie, witte truffel, pecorinokaas en pasta. [6]
  3. (medisch) preparaat van de echte salie, onder meer gebruikt tegen ontstekingen
    • Al maanden sliep ik met een hand op mijn maag, maar dat had hoegenaamd geen effect. Zodra ik wakker werd was de pijn er weer. (…) Alle huismiddelen had ik geprobeerd. Warme melk met anijs, met salie, een glas lauw water op de nuchtere maag en het eindeloos kauwen van het voedsel. [7]
enkelvoud meervoud
naamwoord salie -
verkleinwoord - -

[B] de saliem

  1. (medisch) (Suriname) gehalte van hemoglobine in het bloed
    • Moeder Marie wachtte toen gespannen het resultaat van het onderzoek af. Maar daarmee moest ze nog even geduld hebben, want de dokter haalde de bloeddruk-meter voor de dag en nam nog een bloeddruktest van zijn patiënte af. Hierna kreeg ze van de dokter's assistent een prikje in de vinger, en werd van het afgetapte bloed de salie daarvan op een vernuft instrumentje bepaald. [8]
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[9]


salie

  1. vrouwelijk enkelvoud voltooid deelwoord (participe passé) van salir