• rijf

[A] rijf

  1. mild, royaal
  2. kwistig, overvloedig
  3. spilziek, verkwistend
1, 2 enkelvoud meervoud
naamwoord rijf rijven
verkleinwoord - -

[B] de rijfv / m

  1. (gereedschap) hooihark
vervoeging van
rijven

[B] rijf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijven
    • Ik rijf. 
  2. gebiedende wijs van rijven
    • Rijf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijven
    • Rijf je? 

[C] de rijfv / m

  1. (België) (religie) relikwieënkast
22 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[9]