• pre·ce·dent
  • In de betekenis van ‘eerder plaatsgevonden hebbend geval’ voor het eerst aangetroffen in 1503.[1]
  • Leenwoord uit Frans précédent, ontleend aan Latijn praecēdēns, het gesubstantiveerde teg. deelw. van praecēdere ‘voorgaan’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord precedent precedenten
verkleinwoord precedentje precedentjes

het precedento

  1. een gebeurtenis of voorbeeld van vroeger waarop men zich kan beroepen als een nieuw dergelijk geval zich voordoet om er hetzelfde gevolg aan te geven
    • Een oud Brussels adagium zegt dat er geen oplossing is, totdat er wel een oplossing is. Maar is die er in dit geval wel, als niemand beweegt - en zoals het er nu naar uit ziet, wil niemand ook maar één millimeter richting de ander schuiven. Dat zou voor May politieke zelfmoord betekenen en voor de Europese Unie een precedent dat ze onder geen beding wil scheppen.[3] 
    • Nancy Pelosi, voorzitter van het Huis van Afgevaardigden en leider van de Democraten, meldt dat haar partij ‘gepast’ zal reageren. Ze dreigt met juridische maatregelen als Trump inderdaad de noodtoestand afkondigt. „De situatie aan de grens is geen noodgeval”, beklemtoont ze. „Met de afkondiging ervan zou Trump overigens ook een precedent scheppen dat zowel door Democraten als Republikeinen niet wordt getolereerd”, waarschuwt ze. [4] 
  2. (juridisch) (procesrecht) bestaande rechterlijke uitspraak die als uitgangspunt dient voor een te nemen rechterlijke beslissing van een vergelijkbaar geschil
90 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]


  • IPA: /prɛtsɛdɛnt/
  • pre·ce·dent

precedent monbezield

  1. precedent
    «Jeho úspěch se může stát významným precedentem
    Zijn succes kan een belangrijke precedent worden.