• an·te·ce·dent
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorafgaand feit’ voor het eerst aangetroffen in 1862 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord antecedent antecedenten
verkleinwoord antecedentje antecedentjes

het antecedento

  1. (grammatica) de naam voor het woord waarnaar een ander woord, meestal een betrekkelijk voornaamwoord, verwijst
    • Het is niet altijd makkelijk om de antecedenten in een zin te bepalen. 
stellend
onverbogen antecedent
verbogen antecedente

antecedent

  1. (geologie) (van een rivier) wanneer deze, ondanks een opheffing van het gebied waarin zij stroomt, haar bedding kan handhaven, door die in het stijgende landschap in te snijden
91 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]