Aardappelen poten in Opperdoes   (maart 1951).
  • po·ten
  • In de betekenis van ‘planten in de grond steken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
poten
pootte
gepoot
zwak -t volledig

poten

  1. overgankelijk ondiep in de aarde stoppen, met name van bollen, wortels, zaden e.d. om deze te laten groeien
    • Deze aardappels moeten nog gepoot worden. 

de potenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord poot
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


  • po·ten
Naar frequentie 53860

poten

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van pote


  • po·ten

poten

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van pote