• over·po·ten

samenstelling van  over zn  en  poten ww 

overpoten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overpoten
pootte over
overgepoot
zwak -t volledig
  1. planten op de ene plaats uit de grond halen en op een andere plaats weer opnieuw planten
  2. (figuurlijk) overbrengen van de ene plaats naar de andere; van de ene tijd naar een andere tijd
    • „Het gaat meer om het combineren van zaken. Bovendien zijn er de laatste decennia nieuwe inzichten op het gebied van de Schriftuitleg. Die heb ik willen wegen in relatie tot Romeinen 1. Het kan bijvoorbeeld zijn dat bepaalde voorschriften in het Nieuwe Testament betrekking hebben op de tijd en cultuur van toen. Dan moet je terug naar het achterliggende principe en dat vertalen naar vandaag. En dus niet de voorschriften letterlijk overpoten. [2] 
78 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[3]