plantar
- plan·tar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
plantar |
plantaba |
plantado |
volledig |
plantar
- overgankelijk planten, poten; ondiep in de aarde stoppen, met name van bollen, wortels, zaden e.d. om deze te laten groeien.
- plan·tar
plantar
- zwakke verbuiging tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van plante
plantar
- nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van plante